Seat Leon: Instrumenten - Instrumenten en controlelampjes - Bedienen - Seat Leon - InstructieboekjeSeat Leon: Instrumenten

Overzicht van het instrumentenpaneel

Instrumenten en controlelampjes

Afb. 122 Instrumentenpaneel, in het dashboard.

Uitleg over de instrumenten

  1. Toerenteller (van de draaiende motor, in duizend omwentelingen per minuut).

    Het begin van de rode zone van de toerenteller geeft het maximale toerental aan in elke willekeurige versnelling na het inrijden en met warme motor. Vóór het bereiken van dit gebied, wordt aanbevolen op te schakelen, de keuzehendel in stand D te zetten of de voet van het gaspedaal nemen  .

  2. Koelvloeistoftemperatuurmeter  122 of aardgasmeter in voertuigen met motor op aardgas (CNG) .
  3. Elementen op het display , .
  4. Instel- en weergaveknop .
  5. Snelheidsmeter.
  6. Brandstofmeter

ATTENTIE

Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden met het daaraan verbonden risico van verwondingen.

  •  De knoppen e.d. van het instrumentenpaneel niet tijdens het rijden bedienen.

 

VOORZICHTIG

  • Om de motor niet te beschadigen, mag de naald van de toerenteller slechts beperkte tijd in de rode zone blijven.
  • Vermijd hoge motortoerentallen als de motor nog koud is, geef niet vol gas en belast de motor niet sterk.

 

Milieu-aanwijzing Door op voorhand op te schakelen, vermindert zowel het brandstofverbruik als het lawaai.

Toerenteller

De toerenteller geeft het motortoerental per minuut aan afb. 122 1 .

De toerenteller geeft u, samen met de toerentalindicatie, de mogelijkheid om de motor van uw wagen altijd te gebruiken op het meest geschikte toerental.

Het begin van het rode veld in de toerenteller geeft het voor alle versnellingen maximaal toelaatbare motortoerental aan voor een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur is.

Schakel op voordat dit veld wordt bereikt bij wagens met schakelbak of plaats de keuzehendel in de stand "D", of haal uw voet van het gaspedaal bij wagens met automatische transmissie.

Beter is het echter om de hoge toerentallen te mijden en te letten op de versnellingsindicaties.

Voor aanvullende informatie, zie , Indicatie van de versnellingen.

VOORZICHTIG De naald van de toerenteller afb. 122 1 mag de rode zone slechts kort bereiken, dit om te voorkomen dat de motor beschadigd raakt.

 

Milieu-aanwijzing Vroeg opschakelen helpt om brandstof te besparen, de uitstoot te beperken en rijgeluiden te verminderen!

Elementen op het beeldscherm

Bij het inschakelen van het contact kan op het display van het instrumentenpaneel afb. 122 3 uiteenlopende informatie weergegeven worden, naargelang de uitvoering van de wagen:

Afgelegde afstand

De totale kilometerteller registreert de totaal afgelegde afstand van de wagen.

De dagkilometerteller (trip) geeft het aantal kilometers of mijlen weer dat na de laatste keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.

Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp. 1/10 mijl weer.

Tijd

De tijd kan ook worden ingesteld in het Easy Connect-systeem via de toets en de functieknop SETUP > Datum en tijd .

Kompas

Wanneer het contact is ingeschakeld en het navigatiesysteem is aangezet, wordt op het display van het instrumentenpaneel de windstreek overeenkomstig de rijrichting van de wagen weergegeven.

Keuzehendelstand

De ingeschakelde rijstand wordt zowel aangegeven naast de keuzehendel als op het display in het instrumentenpaneel. In de posities D en S, alsook bij de tiptronic, wordt op het display tevens de overeenkomstige versnelling weergegeven.

Aanbevolen versnelling (schakelbak)

Tijdens het rijden wordt op het display van het instrumentenpaneel de aanbevolen versnelling getoond om brandstof te besparen .

Tweede snelheidsmeter (mph of km/u)

Naast de gewone weergave van de snelheidsmeter kan tijdens het rijden de snelheid ook in een andere meeteenheid (in mijl of kilometer per uur) getoond worden.

In de modellen die bestemd zijn voor de landen waar de tweede snelheid verplicht weergegeven moet worden, kan deze optie niet uitgeschakeld worden.

Voor het instellen van de tweede snelheidsmeter gaat u naar het Easy Connect-systeem via toets en de functieknop SETUP > Eenheden .

Snelheidswaarschuwing

Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt een melding zodra de ingestelde snelheid wordt overschreden. Dat is bijv.

handig als u winterbanden gebruikt die niet geschikt zijn voor de maximumsnelheid van de wagen .

Voor het instellen van de waarschuwingsfunctie via de tweede snelheidsmeter gaat u naar het Easy Connect-systeem via toets en de functieknop SETUP > Bestuurdershulpsysteem .

Indicatie van de start/stop-werking

Op het display van het instrumentenpaneel wordt actuele informatie weergegeven over de status .

Staat van rijden met laag verbruik (ECO)*

Naargelang de uitrusting verschijnt tijdens het rijden op het display van het instrumentenpaneel de indicatie "ECO" wanneer de wagen zich in de staat met laag verbruik bevindt, dankzij het actieve cilinderbeheer (ACT®)* .

Motorcode (MKB)

Houd knop afb. 122 4 langer dan 15 seconden ingedrukt om de motorcode (MKB) van de wagen weer te geven. Hierbij dient het contact te zijn ingeschakeld en de motor stil te staan.

ATTENTIE Veiligheidsaanwijzingen  in Waarschuwings- en controlelampjes op in acht nemen.

 

ATTENTIE

Zelfs als de buitentemperatuur boven het vriespunt ligt, kunnen wegen en bruggen glad zijn.

  •  Ook bij buitentemperaturen boven +4°C (+39°F) kunnen zich ijsplekken vormen op de weg, zelfs zonder dat het symbool "ijskristal" weergegeven wordt.
  •  De buitentemperatuurvoeler voert een meting ter oriëntatie uit.

 

Let op

  • Er zijn verschillende typen instrumentenpanelen, dus kunnen de versies en indicaties van het display verschillen. Bij wagens zonder weergave van waarschuwings- of informatieteksten op het display worden storingen uitsluitend door controlelampjes weergegeven.
  • Afhankelijk van de uitrusting kunnen bepaalde instellingen en indicaties ook via het Easy Connect-systeem worden ingesteld.
  • Wanneer er verschillende waarschuwingen zijn, worden de symbolen na elkaar gedurende een aantal seconden getoond en blijven ze branden tot de storing wordt verholpen.

Kilometerteller

Instrumenten en controlelampjes

Afb. 123 Instrumentenpaneel: kilometerteller en resetknop.

De weergave van het afgelegde traject gebeurt in kilometers "km" resp. in mijlen "mi".

Het is mogelijk om van meeteenheid (kilometers "km"/mijlen "mi") te wisselen via de radio/Easy Connect*. Meer informatie hierover vindt u in het Instructieboekje bij het Easy Connect*-systeem.

Kilometerteller/dagteller

De kilometerteller toont het totaal aantal met de wagen verreden kilometers.

De dagteller geeft de afstand aan die gereden is nadat de dagteller voor de laatste keer is teruggezet. Hiermee kunnen korte afstanden worden gemeten. Het laatste cijfer geeft een afstand van 100 meter of 1/10 mijl aan.

De dagteller kunt u op nul terugzetten door de knop 0.0/SET afb. 123 in te drukken.

Storingsindicatie

Als er een storing in het instrumentenpaneel is, wordt op het display van de dagteller DEF weergegeven. Laat de storing zo spoedig mogelijk verhelpen.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Instrumenten en controlelampjes

Afb. 124 Instrumentenpaneel: koelvloeistoftemperatuurmeter

Voor wagens zonder koelvloeistoftemperatuurmeter verschijnt er een controlelampje wanneer er een hoge temperatuur is  . Zie ook  .

De koelvloeistoftemperatuurmeter werkt alleen bij ingeschakeld contact afb. 124. Let op de volgende aanwijzingen bij de temperatuurbereiken om motorschade te voorkomen.

Koud bereik

Als uitsluitend de led's branden in het onderste bereik van de schaal, heeft de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt. Vermijd hoge motortoerentallen, volgas en sterke motorbelasting.

Normaal bereik

De motor heeft zijn bedrijfstemperatuur bereikt, als de led's tot in het middelste bereik van de schaal branden. Bij hoge omgevingstemperaturen resp. bij zware belasting van de motor is het mogelijk dat de led's blijven branden, zelfs tot in het hoogste bereik. Dit is geen probleem zolang het controlelampje in het display van het instrumentenpaneel niet oplicht.

Temperatuurbereik

Als de led's in het bovenste deel van de schaal en het controlelampje in het display in het instrumentenpaneel oplichten, is de koelvloeistoftemperatuur hoog  .

VOORZICHTIG

  • Voor een lange levensduur van de motor wordt geadviseerd om hoge toerentallen, plankgas en het sterk belasten van de motor gedurende de eerste 15 minuten na de start bij een koude motor te vermijden. De tijd die de motor heeft om op bedrijfstemperatuur te komen, hangt mede af van de omgevingstemperatuur.

    In dat geval kunt u kijken naar de motorolietemperatuur* .

  • Extra lampen en andere aanbouwdelen vóór de koelluchtinlaat verslechteren de koelende werking van de koelvloeistof. Bij hoge buitentemperaturen en sterke motorbelasting bestaat dan het gevaar voor oververhitting van de motor!
  • De voorspoiler zorgt ook voor de juiste verdeling van de koellucht tijdens het rijden. Als de spoiler is beschadigd, wordt de koelende werking minder en bestaat het gevaar van oververhitting van de motor. Roep de hulp van vakmensen in.

Brandstofpeil - Benzine/diesel

Instrumenten en controlelampjes

Afb. 125 Instrumentenpaneel: benzine-/dieselmeter

De weergave afb. 125 verschijnt alleen bij ingeschakeld contact. Zodra de wijzer in het reservebereik komt, gaan de rode led onderin en het controlelampje branden  . Zodra het brandstofpeil extreem laag wordt, gaat de led onderin rood knipperen.

Het nog af te leggen aantal km met de nog beschikbare brandstof wordt in het display van het instrumentenpaneel afb. 122 3 weergegeven.

De inhoud van de brandstoftank van uw wagen staat in de Technische gegevens .

VOORZICHTIG Nooit de tank helemaal leegrijden. De onregelmatige brandstofvoorziening kan tot overslaan van de ontsteking leiden. Op deze wijze kan onverbrande brandstof in het uitlaatsysteem komen, dit zou oververhitting van de katalysator en schade hieraan kunnen veroorzaken.

Brandstofpeil - Aardgas

Instrumenten en controlelampjes

Afb. 126 Instrumentenpaneel: aardgasmeter

De indicatoren afb. 126 en afb. 125 werken enkel met ingeschakeld contact. Zodra de wijzer in het reservebereik komt, gaan de rode led onderin en het controlelampje branden. Zodra het brandstofpeil extreem laag wordt, gaat de led onderin rood knipperen.

Bijzonderheden

Als u de wagen, onmiddellijk nadat er is getankt, lange tijd geparkeerd laat staan, kan het gebeuren dat wanneer men verder gaat rijden de CNG-meter niet exact hetzelfde peil aangeeft dan dat er in de auto is na het tanken.

Dit komt niet doordat er een lek is in het systeem, maar doordat er een drukdaling is in het gasreservoir om technische redenen, na een koelingsfase onmiddellijk na het tanken.

Instrumenten en controlelampjes

...

Controlelampjes

Waarschuwings- en controlelampjes De controle- en waarschuwingslampjes zijn indicatoren voor mededelingen  , storingen  of bepaalde functies. Een aantal controle- en waarschuwingslampje ...

Zie ook:

Mazda 6. Noodreservewiel
Controleer tenminste eens per maand of het noodreservewiel de juiste bandenspanning heeft en stevig op zijn plaats bevestigd is. OPMERKING De conditie van het noodreservewiel gaat geleideli ...

Mazda 6. Noodstopsignaalsysteem
Uw Mazda is uitgerust met een noodstopsignaalsysteem dat bedoeld is om te bepalen of u het rempedaal met een grotere kracht dan tijdens normaal afremmen intrapt, zoals bij afremmen in een noodsit ...

Modellen: