Renault Megane: Adaptive cruise control
Als het verkeer dit toelaat (hoofdweg met vlot verkeer of autosnelweg), biedt de instelbare snelheidsregelaar u de mogelijkheid om een gekozen snelheid, de zogeheten ingestelde snelheid, aan te houden. De snelheid is instelbaar van 50 tot en met 140 km/u of 150 km/u, afhankelijk van de auto, en de volgafstand tot uw voorligger op hetzelfde rijvak wordt automatisch bewaard.
De radar heeft een bereik van 120 meter.
Opmerking: de bestuurder moet zich houden aan de maximumsnelheid in het land waar hij/zij rijdt.
Opmerking: de instelbare snelheidsregelaar kan het voertuig afremmen tot een derde van het remvermogen. Naargelang van de situatie moet de bestuurder mogelijk zelf harder remmen.
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt bepaalde informatie getoond op het head-up display. |
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze
functie neemt niet de taak van de bestuurder over.
U moet zich te allen tijde houden aan de voorgeschreven snelheid en blijven opletten (u moet altijd klaar zijn om te remmen in alle omstandigheden), de snelheidsregelaar ontslaat de bestuurder niet van zijn verantwoordelijkheid. Adaptive cruise control mag niet worden gebruikt in druk verkeer, op een bochtige of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes) of als de weersomstandigheden ongunstig zijn (mist, regen, zijwind enz.). Kans op ongevallen. |
Locatie van de radar
Zorg ervoor dat de radar 1 niet bedekt is (vuil, modder, sneeuw ...).
Bedieningsknoppen
5. Hoofdschakelaar Aan/Uit.
2. Schakelaars voor:
- Inschakelen, in het geheugen opslaan en verhogen van de ingestelde snelheid (+) ;
- Verlagen van de ingestelde snelheid (-).
3. Inschakelen met oproepen van de ingestelde snelheid (R).
4.
Uitschakelen van de functie (de ingestelde snelheid blijft in het geheugen)
(O).
6. De volgafstand instellen
Inschakelen
Gebruik schakelaar 5. Het controlelampje gaat groen branden en het bericht "Adaptieve regelaar" verschijnt op het instrumentenpaneel, met streepjes die aangeven dat de regelaarfunctie is ingeschakeld en wacht op het opslaan van een snelheid.
Instellen van de snelheid
Rijdend tegen een constante snelheid (vanaf ongeveer 50 km/u) drukt u op de schakelaar 2, zijde a (+): de functie wordt ingeschakeld en de actuele snelheid wordt opgeslagen.
De ingestelde snelheid vervangt de streepjes en de instelling van de functie wordt bevestigd doordat het bericht "Adaptieve regelaar" verschijnt en het controlelampje oplicht. Als u de functie wilt inschakelen bij minder dan 50 km/u of meer dan 140 km/u of 150 km/u, afhankelijk van de auto, verschijnt het bericht "Snelh ongeldig" en blijft de functie inactief.
De volgafstand instellen
Door herhaaldelijk op de schakelaar 6 te drukken, kunt u de volgafstand instellen.
Het rijden
Als een snelheid in het geheugen is vastgelegd en de regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van het gaspedaal nemen.
Wanneer een volgafstand is opgeslagen en het systeem een voertuig op uw rijstrook detecteert dat trager rijdt dan het uwe, zal uw auto afremmen (de remlichten gaan branden) en wordt de snelheid aangepast aan die van uw voorligger, waarbij de volgafstand die u eerder hebt gekozen, wordt gehandhaafd.
Inhalen
Wanneer u trager rijdt dan de
ingestelde snelheid en een voertuig wilt inhalen, zal de auto automatisch
versnellen wanneer u het knipperlicht inschakelt, om het inhaalmanoeuvre
te vergemakkelijken.
Let op: u moet de voeten dicht bij de pedalen te houden om te kunnen ingrijpen bij noodsituaties. |
Veranderen van de ingestelde snelheid
Om de ingestelde snelheid aan te passen, drukt u een paar keer op de schakelaar 2:
- aan kant a (+) om de snelheid te verhogen;
- aan kant b (-) om de snelheid te verlagen.
De volgafstand wijzigen
U kunt op elk moment de volgafstand ten opzichte van uw voorligger wijzigen door herhaaldelijk op de schakelaar 6 te drukken.
Op het instrumentenpaneel verschijnen horizontale volgstrepen die de gekozen volgafstand aangeven:
- een streep voor een korte afstand (die overeenkomt met een volgtijd van ongeveer één seconde);
- twee strepen voor een gemiddelde afstand;
- drie strepen voor een lange afstand (die overeenkomt met een volgtijd van ongeveer twee seconden).
De afstand dient te worden gekozen aan de hand van het verkeer, de wetgeving van het land waarin u rijdt en de weersomstandigheden.
Wanneer het systeem een voertuig detecteert op uw rijstrook, verschijnt de omtrek C van een voertuig boven de volgstrepen.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verhogen door het gaspedaal in te drukken.
Als u deze snelheid overschrijdt, worden de ingestelde snelheid en de volgstrepen rood weergegeven en knippert de ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. Het systeem voor afstandbewaking is dan niet langer actief.
Laat daarna het gaspedaal los: er wordt automatisch teruggekeerd naar de ingestelde snelheid en de afstand, behalve wanneer de functie wordt opgeschort.
Onderbreken van de functie
De functie wordt opgeschort wanneer:
- u op de schakelaar 4 (O) drukt;
- u het rempedaal indrukt;
- u het koppelingspedaal indrukt;
- u de versnellingshendel bedient;
- de rijsnelheid van de auto minder dan 40 km/u of meer dan 160 km/u bedraagt;
- het motortoerental te hoog of te laag is;
- bepaalde hulp- en correctiesystemen tijdens het rijden worden ingeschakeld (ABS, ESC...).
In de laatste drie gevallen verschijnt de boodschap "Adaptieve regel. Adaptieve regel." op het instrumentenpaneel wanneer de functie wordt opgeschort.
De opschorting wordt bevestigd doordat de ingestelde snelheid grijs wordt weergegeven en het bericht "Adaptieve regelaar" verschijnt.
Opnieuw inschakelen van de gekozen snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opgeslagen, kan deze worden opgeroepen
als de omstandigheden dat toelaten (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden enz.). Druk op de schakelaar 3 (R) als de rijsnelheid
van de auto hoger is dan ongeveer 50 km/u.
Bij het oproepen van de in het geheugen opgeslagen snelheid wordt het inschakelen van de regelaar bevestigd door het groen oplichten van de ingestelde snelheid en het bericht "Adaptieve regelaar".
Als de regelaar stand-by is, komt de regelaarfunctie weer in werking door een druk op de schakelaar 2, zijde a (+), ongeacht de snelheid die in het geheugen is opgeslagen: de actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.
NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel hoger is dan de actuele snelheid, trekt de auto op naar deze hogere snelheid.
In sommige situaties (nadering tot een voertuig dat veel minder snel rijdt, voorliggers die snel van rijstrook veranderen,...) heeft het systeem mogelijk niet de tijd om te reageren en kan het een geluidssignaal afgeven in combinatie met de waarschuwing D in situaties waarbij de bestuurder moet opletten of met de waarschuwing E in situaties waarbij de bestuurder onmiddellijk moet ingrijpen.
Reageer op deze waarschuwingen en voer de nodige manoeuvres uit.
Let op: u moet de voeten dicht bij de pedalen te houden om te kunnen ingrijpen bij noodsituaties. |
Het onderbreken of uitschakelen van de snelheidsregelaar brengt geen snelle snelheidsvermindering met zich mee: u moet remmen door het rempedaal in te drukken. |
Uitschakelen van de functie
De werking van de snelheidsregelaar wordt onderbroken als u op de schakelaar 5 drukt, er is geen snelheid meer ingesteld. Het groene lampje gaat uit en het bericht "Adaptieve regelaar" verdwijnt als de functie is uitgeschakeld.
storingen
Als het systeem een storing signaleert, gaat het controlelampje branden, met de melding "Controleer regelaar".
Er zijn twee mogelijkheden:
- het systeem wordt tijdelijk gestoord (bijvoorbeeld: radar met
vuil, modder, sneeuw, enz. bedekt). In dat geval parkeert u de auto en
zet u de motor uit.
Reinig de detectiezone van de radar.
Wanneer u de motor weer start, is het controlelampje uit en wordt het bericht niet meer weergegeven.
- Zo niet dan is er mogelijk een andere oorzaak.
Raadpleeg een merkdealer.
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem. Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem. Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Storingen van het systeem Risico op onterecht remmen. |
Beperkingen voor de werking van het systeem
Uitschakelen van de functie
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer. |
Snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar is een functie die u helpt de door u gekozen rijsnelheid op een constante waarde vast te houden, dit wordt de ingestelde snelheid genoemd. Vanaf 30 km/u kunt u de sne ...
Parkeerhulp
De werking van het systeem Ultrasoondetectoren die in de bumper van de auto ingebouwd zijn, "meten" de afstand tussen de auto en een obstakel. Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen waarva ...
Zie ook:
Volvo V40. Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten
De auto is uitgerust met bovenste bevestigingspunten voor bepaalde
kinderzitjes die in de rijrichting worden gemonteerd. Deze
bevestigingspunten zitten achter op het zitgedeelte van de achte ...
Volvo V40. Noodreparatieset voor banden
U gebruikt de noodreparatieset voor banden, Temporary Mobility Kit (TMK),
om een gat te dichten en om de bandenspanning te controleren en aan te
passen.
De noodreparatieset voor banden bestaat ui ...