Seat Leon: Licht - Lichten en zicht - Bedienen - Seat Leon - InstructieboekjeSeat Leon: Licht

Stads- en dimlicht

De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor de juiste afstelling van de koplampen en het voeren van de juiste verlichting.

Geluidssignalen om te waarschuwen dat de lichten niet uit zijn

Wanneer de autosleutel niet in het contactslot zit en het bestuurdersportier open is, hoort u enkele geluidssignalen in de onderstaande gevallen: hierdoor wordt u eraan herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten worden.

ATTENTIE

Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg om de weg voor u voldoende te verlichten of door andere verkeersdeelnemers te worden gezien.

  • Schakel daarom 's nachts, bij regen of bij slecht zicht altijd het dimlicht in.

 

ATTENTIE

Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en verkeerd worden gebruikt, kunnen overige weggebruikers hierdoor worden afgeleid en verblind. Dit kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.

  •  Zorg er altijd voor dat de koplampen correct zijn afgesteld.

 

Let op De bestaande wettelijke verlichtingsvoorschriften voor elk land moeten in acht worden genomen.

Dagrijverlichting

Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lampen in de koplampen opgenomen. Als het dagrijlicht is ingeschakeld, gaan alleen de betreffende lampen branden  .

Het dagrijlicht wordt ontstoken zodra het contact wordt ingeschakeld, terwijl de schakelaar in de standen of staat, al naar gelang de stand voor de buitenverlichting is.

Wanneer de lichtschakelaar in de stand staat, zorgt een verlichtingssensor voor het automatisch in- en uitschakelen van het dimlicht (inclusief de verlichting van het instrumentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar gelang de hoeveelheid daglicht.

ATTENTIE

Knipperlicht- en grootlichthendel

Zet de hendel in de basisstand om de betreffende functie in te schakelen.

Comfortlichten

Beweeg voor de comfortlichten de hendel met ingeschakeld contact omhoog of omlaag tot aan het punt waar u enige weerstand voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht knippert driemaal.

De comfortknipperlichten kunnen worden inen uitgeschakeld in het Easy Connect-systeem via toets en de functieknop SETUP > Lichten > Comfortknipperlichten .

Bij wagens die niet over het betreffende menu beschikken, kan de functie worden gedeactiveerd in een gespecialiseerde werkplaats.

ATTENTIE

Verkeerd gebruik van de knipperlichten, het niet gebruiken of het vergeten uit te schakelen daarvan kan andere weggebruikers in verwarring brengen. Dit kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.

  •  Geadviseerd wordt om tijdig het knipperlicht te activeren als u van rijstrook wilt wisselen, inhalen of afslaan.
  •  Direct na het wisselen van rijstrook, inhalen of afslaan moet u het knipperlicht deactiveren.

 

ATTENTIE Een verkeerd gebruik van het grootlicht kan ongevallen en ernstig letsel veroorzaken. Het grootlicht kan andere bestuurders afleiden en verblinden.

 

Let op

  • Indien de comfortknipperlichten in werking zijn (driemaal knipperen) en het comfortknipperlicht van het tegenoverliggende deel wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel met knipperen en knippert het licht slechts eenmaal in het nieuwe deel dat is geselecteerd.
  • Het knipperlicht werkt alleen bij ingeschakeld contact. De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
  • Als een knipperlicht op de aanhanger defect is, gaat het controlelampje (knipperlichten op aanhanger) knipperen op dubbele frequentie dan normaal in de wagen.
  • Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld dimlicht worden aangezet.
  • Bij koude of vochtige weersomstandigheden kunnen de koplampen, achterlichten en knipperlichten tijdelijk beslagen zijn aan de binnenzijde. Dit is een normaal verschijnsel en heeft totaal geen invloed op de levensduur van het verlichtingssysteem van de wagen.

automatische rijlichtregeling

De automatische rijlichtregeling is slechts een hulp en kan niet alle rijsituaties herkennen.

Wanneer de lichtschakelaar in stand staat, worden automatisch de lichten van de wagen en de verlichting van de instrumenten en schakelaars in- en uitgeschakeld in de volgende omstandigheden  in Dagrijverlichting op:

Automatisch inschakelen Automatisch uitschakelen
De lichtsensor detecteert dat het donker wordt, bijvoorbeeld bij het inrijden van een tunnel. Wanneer voldoende licht wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert de neerslag en schakelt de ruitenwisser in. Wanneer de ruitenwisser niet ingeschakeld wordt na enkele minuten.

 

ATTENTIE

Als de weg slecht verlicht is en andere weggebruikers de wagen niet of slecht kunnen zien, kan dit tot ongevallen leiden.

  •  De automatische rijlichtregeling () schakelt het dimlicht alleen in bij verandering van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoorbeeld.

Grootlichtassistent*

Grootlichtregeling (Light Assist)

De grootlichtregeling werkt binnen de grenzen van het systeem en afhankelijk van de omgevingscondities en het verkeer op de weg. Na inschakeling wordt het systeem geactiveerd vanaf een snelheid van ongeveer 60 km/u (37 mph); bij snelheden lager dan 30 km/u (18 mph) wordt het weer gedeactiveerd  .

Wanneer het systeem is geactiveerd en de camera andere voertuigen detecteert die verblind kunnen worden, wordt het routelicht automatisch uitgeschakeld. Anders wordt het routelicht automatisch ingeschakeld.

De grootlichtregeling detecteert onder normale omstandigheden de verlichte wegdelen en deactiveert dan het grootlicht bij nadering van bijv. een woonwijk.

Grootlichtregeling in- en uitschakelen

Functie Handeling
Inschakelen: Schakel het contact in en draai de lichtschakelaar naar de stand .

– Druk de knipperlicht- en grootlichthendel vanuit de uitgangsstand naar voren  148. Zodra het controlelampje op het display in het instrumentenpaneel verschijnt, is de grootlichtregeling geactiveerd.

Uitschakelen: – Schakel het contact uit.

– OF: draai de lichtschakelaar naar een andere stand dan .

– OF: Trek, terwijl het grootlicht brandt, de knipperlicht- en grootlichthendel naar achter.

– OF: duw de knipperlicht- en grootlichthendel naar voren om het grootlicht handmatig te activeren. De grootlichtregeling blijft vervolgens gedeactiveerd.

Functiestoringen

De volgende omstandigheden kunnen verhinderen dat de grootlichtregeling dit licht op tijd uitschakelt of geheel uitschakelt:

ATTENTIE

Het comfort dat de grootlichtregeling biedt, betekent niet dat er geen risico's meer zijn.

Ondanks het systeem moet de bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.

  • U bent onder alle omstandigheden degene die het grootlicht bedient en aanpast op de lichtomstandigheden, zichtbaar en het verkeer.
  • Het kan zijn dat de grootlichtregeling niet altijd alle rijsituaties correct herkent en in bepaalde omstandigheden slechts beperkt werkt.
  • Als het zichtveld van de camera vuil, bedekt of beschadigd is, kan dat de werking van de grootlichtregeling negatief beïnvloeden.

    Dit geldt ook wanneer de verlichtingsinstallatie van de wagen wordt gewijzigd door bijv.

    extra koplampen te monteren.

 

VOORZICHTIG

Om de werking van het systeem niet te beïnvloeden, moet het volgende in acht worden genomen:

  • Reinig het zichtveld van de camera regelmatig en houd dit vrij van sneeuw en ijs;
  • Dek het zichtveld van de camera niet af;
  • Controleer of de luchtverdeling bij het zichtveld van de camera niet defect is.

 

Let op Het grootlichtsignaal en het grootlicht kunnen altijd handmatig in- en uitgeschakeld worden met de knipperlicht- en grootlichthendel .

Mistlicht

Lichten en zicht

Afb. 142 Dashboard: lichtschakelaar.

De controlelampjes resp. geven in lichtschakelaar resp. op het instrumentenpaneel aan of de mistlampen branden.

Let op Het licht van het mistachterlicht kan het achteropkomend verkeer verblinden. Gebruik de mistachterlichten alleen bij gering zicht.

Daarom verschijnt op het instrumentenpaneel een waarschuwing wanneer men een snelheid van 60 km/u (38 mph) overschrijdt: Schakel het mistachterlicht uit!.

Lichten met cornering-functie*1)

Bij langzaam draaien of in erg gesloten bochten, wordt automatisch de hoekverlichting ingeschakeld.

De hoekverlichting kan geïntegreerd zijn in de mistlichten en gaat uitsluitend branden bij snelheden lager dan 40 km/u (25 mph).

Bij het kiezen van de achteruit wordt de hoekverlichting aan beide zijden van de wagen ontstoken, om een beter zicht te verschaffen rondom om te manoeuvreren.

Functie "Coming home"

De in-/uitschakeling van de functie vindt plaats via het menu van de radio. De vertragingstijd van "Coming Home" en/of "Leaving Home" (standaard 30 s) kan ook worden ingesteld.

Wagen met halogeenkoplamp Bij de functie "Coming Home" worden het daglicht (DRL) van de koplampen, de achterste stadslichten en de kentekenplaatverlichting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp Bij de functie "Coming Home" worden het dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplampen, de achterste stadslichten en de kentekenplaatverlichting ingeschakeld.

Automatisch "Coming Home" activeren*

Voor wagens met licht- en regensensor (lichtschakelaar met stand ).

Handmatig "Coming Home" activeren

Voor wagens zonder licht- en regensensor (lichtschakelaar zonder stand ).

Buiten werking stellen

Functie "Leaving Home"

De functie "Leaving Home" is enkel beschikbaar voor wagens met licht- en regensensor (lichtschakelaar met stand ).

De in-/uitschakeling van de functie vindt plaats via het menu van de radio. De vertragingstijd voor uitschakeling van de functie "Leaving Home" (standaard 30 s) kan ook worden ingesteld.

Wagen met halogeenkoplamp Bij de functie "Leaving Home" worden het daglicht (DRL) van de koplampen, de achterste stadslichten en de kentekenplaatverlichting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp Bij de functie "Leaving Home" worden het dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplampen, de achterste stadslichten en de kentekenplaatverlichting ingeschakeld.

Activering

Buiten werking stellen

Alarmlichten

Lichten en zicht

Afb. 143 Dashboard: schakelaar voor alarmlichten.

De alarmlichten dienen om in gevaarlijke situaties andere verkeersdeelnemers op uw wagen attent te maken.

Als de wagen dienst weigert:

  1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verkeer zetten.
  2. Druk op de knop om de alarmlichten in te schakelen  .
  3. Motor afzetten.
  4. Handrem aantrekken.
  5. Bij wagens met handgeschakelde versnellingsbak de 1e versnelling inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten als de wagen met een automatische versnellingsbak is uitgerust.
  6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeersdeelnemers erop te attenderen dat uw wagen stilstaat.
  7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen verlaat.

Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knipperen alle knipperlichten van de wagen tegelijkertijd.

D.w.z. dat zowel de controlelampjes van de knipperlichten als het controlelampje van de schakelaar tegelijkertijd knipperen. De alarmlichten werken ook wanneer het contact is uitgeschakeld.

Waarschuwing noodremmen

Als u abrupt en continu met een hoge snelheid van ongeveer 80 km/u (50 mph) remt, knipperen de remlichten enkele keren per seconde om de achter de wagen rijdende voertuigen te waarschuwen. Als u blijft remmen, gaan de alarmlichten automatisch branden wanneer de wagen stopt. Deze worden automatisch uitgeschakeld wanneer de wagen opnieuw gaat rijden.

ATTENTIE

  •  Een op de weg stilgevallen wagen vormt een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlichten en een gevarendriehoek, om andere verkeersdeelnemers op uw stilstaande wagen opmerkzaam te maken.
  •  Vanwege de hoge temperaturen van de katalysator mag u de wagen nooit in de buurt van licht ontvlambare materialen, zoals droog gras of uitgelopen benzine, neerzetten – brandgevaar!

 

Let op

  • De wagenaccu wordt (ook bij uitgeschakeld contact) ontladen als de alarmlichten gedurende langere tijd zijn ingeschakeld.
  • Neem bij gebruik van de alarmlichten de wettelijke bepalingen in acht.

Parkeerlicht

Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is (rechter of linker knipperlicht), gaan het stadslicht voor en het achterlicht aan de desbetreffende zijde van de wagen branden. Het parkeerlicht kan uitsluitend worden ingeschakeld als het contact uit staat en de knipperlicht- en grootlichthendel in de middenstand staat na te zijn bediend.

Parkeerlicht aan beide zijden

Als het contact uit en de lichtschakelaar in de stand staat, gaat bij het vergrendelen van de wagen van buitenaf het parkeerlicht aan beide zijden van de wagen branden. Hierbij worden uitsluitend het stadslichten in beide koplampen en de achterlichten gedeeltelijk ontstoken.

Snelwegverlichting*

Snelwegverlichting is beschikbaar voor wagens die voorzien zijn van full-led koplampen.

De in-/uitschakeling van de functie vindt plaats via het overeenstemmende menu van het Easy Connect-systeem.

In het buitenland rijden

De lichtbundel van het dimlicht is asymmetrisch: het deel van de weg waarop wordt gereden, wordt extra verlicht.

Indien een wagen die is geproduceerd voor een land waarin rechts wordt gereden, naar een land gaat waarin links wordt gereden (of vice versa), moet normaliter een deel van het glas van de koplamp worden afgeplakt met zelfklevende maskers of de afstelling van de koplampen worden aangepast om de overige bestuurders niet te verblinden.

In dergelijke gevallen worden bepaalde verlichtingswaarden voorgeschreven die moeten worden ingehouden binnen het verlichtingsveld.

Dit wordt ook wel "reisverlichting" genoemd.

De lichtverdeling die halogeenkoplampen en full-led koplampen in de SEAT Leon reeks hebben, maakt het mogelijk om te voldoen aan de eisen gesteld aan "reisverlichting" zonder de noodzaak tot afplakken of opnieuw afstellen.

Let op "Reisverlichting" is slechts voor een korte periode toegestaan. Als iemand van plan is om een grote afstand in een land waarin aan tegenovergestelde zijde wordt gereden, af te gaan leggen, dient deze naar een officiële servicewerkplaats te gaan om de verlichting te laten afstellen.

Lichtbundelhoogteverstelling

Lichten en zicht

Afb. 144 Naast het stuur: lichtbundelhoogteverstelling.

De lichtbundel-hoogteverstelling past zich afhankelijk van de waarde van de lichtbundel van de koplampen aan de beladingstoestand van de auto aan. Hierdoor heeft de bestuurder een zo goed mogelijk zicht terwijl tegenliggers niet worden verblind  .

U kunt de koplampen alleen verstellen als het dimlicht aan staat.

Draai voor verstellen aan de knop afb. 144:

Waarde Beladingstoestanda) van de wagen
- Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1 Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
2 Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.

Met aanhangwagen met minimale kogeldruk

3 Alleen de bestuurdersstoel bezet en bagageruimte vol. Rijden met aanhangwagen met maximale kogeldruk.

a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het overzicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd worden.

OF: Via het Easy Connect-systeem, via de toets en de functieknop SETUP > Lichten > Regeling hoogte koplampen .

Niveau 0 Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
Niveau 1 Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
Niveau 2 Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.

Rijden met aanhangwagen, minimale kogeldruk.

Niveau 3 Alleen de bestuurdersstoel bezet en bagageruimte vol. Rijden met aanhangwagen, maximale kogeldruk.

Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling

De regelaar is vervangen bij wagens met dynamische lichtbundel-hoogteverstelling. De lichtbundel wordt automatisch aan de beladingstoestand van de wagen aangepast wanneer de koplampen worden ingeschakeld.

ATTENTIE

Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de oorzaak van zijn dat de koplampen andere weggebruikers verblinden en afleiden. Dit kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.

  •  Pas de lichtbundel aan de beladingstoestand van de wagen aan zodat de overige weggebruikers hierdoor niet verblind worden.

Verlichting van het instrumentenpaneel, displays en schakelaars

Afhankelijk van het model kan de verlichting van het instrumentenpaneel en de schakelaars worden ingesteld in het Easy Connectsysteem; gebruik hiertoe de toets en de functietoets SETUP .

Met ingeschakeld contact en zonder activering van de lichten blijft de verlichting van het instrumentenpaneel actief in omstandigheden van daglicht. De verlichting wordt verminderd naarmate het buitenlicht afneemt. In sommige gevallen, bijv. wanneer door een tunnel wordt gereden zonder actieve functie , gaat de verlichting van het instrumentenpaneel volledig uit. Het doel van deze functie is om de bestuurder er visueel op te wijzen dat hij/zij de dimlichten moet inschakelen.

Binnenverlichting en leeslampjes1)

Verlichting in handschoenenkastje en kofferbak*

Bij het openen en sluiten van het handschoenenkastje aan passagierszijde alsmede van de achterklep gaat automatisch de betreffende verlichting aan en uit.

Verlichting in beenruimte*

De verlichting in de beenruimte onder het dashboard (bestuurder en passagier) gaat branden zodra de portieren worden geopend en wordt gedimd tijdens het rijden. Deze intensiteit kan worden ingesteld via het Easy Connect-systeem, via de toets en de functieknop SETUP > Lichten > Interieurverlichting .

Interieurverlichting*

Het sfeerlicht verlicht het gebied van de middenconsole, de voetenruimte en, afhankelijk van de versie, ook het paneel van de voorportieren.

De interieurverlichting in de portierpanelen kan van kleur veranderen. De intensiteit en kleur kunnen worden ingesteld via het Easy Connect-systeem, via de toets en de functieknop SETUP > Lichten > Interieurverlichting .

Let op De leeslampjes gaan uit zodra de wagen wordt afgesloten met de sleutel of na verloop van enige minuten nadat de sleutel uit het contact is genomen. Dat voorkomt het ontladen van de accu.

Lichten en zicht

...

Zicht

Zonnekleppen Afb. 145 Zonneklep. Mogelijke standen van de zonnekleppen voor de bestuurder en voorpassagier: De zonneklep omlaag klappen naar de voorruit. De zonneklep kan uit de steun w ...

Zie ook:

Mercedes-Benz C-Klasse. Start-stoptoets
Algemene aanwijzingen Als de start-stoptoets in contactslot wordt gestoken, heeft het systeem circa twee seconden herkenningstijd nodig. Daarna kan de start-stoptoets worden gebruikt. ...

Mercedes-Benz C-Klasse. Sleutel
  Sleutel uit contactslot verwijderen Spanningsvoorziening voor enkele verbruikers, zoals de ruitenwissers ...

Modellen: